STEUNBRONNEN VOOR KINDEREN
Dit artikel van Lieve Cottyn Als ouders apart (gaan) wonen. Beschikbare steunbronnen voor kinderen, verscheen in het Systeemtheoretisch Bulletin 13, 1994-1995. De uitoefening van het ouderschap na scheiding kan conflictueus verlopen. In dit artikel gaan we op zoek naar betekenisgeving die beschermend kan zijn voor kinderen die zo’n proces doormaken. Wij bevragen de mogelijkheden van hulpverleners en van mensen uit de directe omgeving, om steun te bieden aan kinderen die gekneld raken tussen vechtende partijen.
Wat betekent het voor kinderen als ouders beslissen om niet langer onder één dak te wonen? Welke gevolgen zijn er voor het kind, als deze beslissing met zich meebrengt dat het tussen twee of meer strijdende partijen komt te zitten? En wat als zo’n strijd jaren duurt?
Omstanders, ouders en hulpverleners beantwoorden deze vragen. Het soort antwoord is belangrijk in die zin, dat het handelen erdoor meebepaald wordt. Zo blijkt de publieke opinie veelal in termen van negatieve effecten op kinderen te denken. Een partnerscheiding wordt erger gevonden als er kinderen zijn. En hoe meer kinderen een gezin telt, des te erger men het uiteengaan vindt. Toch valt in de realiteit de diversiteit in reacties van kinderen veel meer op dan de onvermijdelijkheid van negatieve gevolgen.Ook onderzoek naar de effecten van het uiteengaan van ouders op kinderen toont een oneindige variatie en veel verschillende reacties van kinderen, zelfs binnen hetzelfde gezin. Dat ouders uiteengaan is een niet losstaande gebeurtenis, maar maakt deel uit van een lange reeks van vele overgangssituaties. Hoe een kind op een gegeven moment op een conflictsituatie reageert, bepaalt nog niet hoe het een volgende keer zal reageren.Hoe kunnen we deze complexe diversiteit begrijpen? Ouderscheiding en strijdende ouders zijn risicofactoren voor de ontwikkeling van kinderen. Dit wil zeggen dat ze nadelig op kinderen kunnen inwerken. Naast deze risicofactoren zijn er echter ook beschermende factoren. Deze factoren bieden bescherming in stresserende omstandigheden, maken kinderen weerbaar en leveren de nodige veerkracht. Beschermende factoren zijn het antwoord op een nieuwe ontwikkelingspsychologische tendens.
De vraag Hoe werkt het uiteengaan van ouders problematisch in op kinderen? verschuift naar de vraag Hoe komt het dat kinderen, ondanks de blootstelling aan deze risicofactoren, toch niet het verwachte ‘kind van de rekening’ worden? Deze invalshoek verbreedt het blikveld, omdat men oog krijgt voor die factoren die psychisch gezond maken.Bij het gevecht voor en rond de kinderen in een echtscheidingscontext, ontstaat een grote druk om te denken in termen van oorzaak en gevolg. Net als de andere betrokkenen dreigt de hulpverlener meegezogen te worden in het heersende schulddenken. Men neigt naar beoordelingen over wat waar is en onwaar, over wie goed is of slecht, schuldig of onschuldig. De levensechte pijn die het uiteengaan van ouders en het getouwtrek rond het kind met zich meebrengt, doet mensen zodanig meetrillen dat creatief denken moeilijk wordt. Een kind kan dan alleen nog maar gezien worden als slachtoffer, de dupe van de situatie, de speelbal van de omstandigheden. Men krijgt medelijden met het kind, men wil het redden en beschermen. Jammer dat deze gevoelens van de volwassene niet altijd een steun betekenen voor het kind. Integendeel, vaak zwengelen ze de strijd nog aan.Als we op zoek gaan naar beschikbare hulpbronnen voor het kind, betekent dit niet dat we de pijn ontkennen of negeren. Scheidingsproblematiek waarin kinderen verwikkeld zitten, is geen sinecure: er kunnen heftige stormen woeden en de machteloosheid van alle partijen kan overweldigend zijn. Daarom is er grote nood aan een stevig kompas met constructieve sporen. De handvatten die hier aangereikt worden, bedoelen niet de spanningen en problemen op te lossen, maar bieden materiaal om een kind te steunen in zijn omgang met bepaalde en dikwijls harde realiteiten. We maken een specifieke ingang voor het werken met scheidingsproblematiek: het spreken met en via het kind. Niet omdat dit de beste of de enige mogelijkheid is, maar omdat we de indruk hebben dat deze ingang nogal eens verwaarloosd wordt.Dit tussenkomen via het kind betekent niet dat de ouder gecorrigeerd of vervangen wordt. Integendeel, betrokken omstanders kunnen een kind steunen en op die manier de ouders misschien tijdelijk wat ontlasten van de taak om ook nog bezig te zijn met de problemen van hun kind. De wettelijke echtscheidingsprocedure en de psychologische partnerscheiding kunnen de ouders immers volledig opslorpen.
Blokkades in het bieden van steun aan kinderen
Een aantal maatschappelijke denkpatronen verhinderen de omgeving om hulpbronnen aan te boren voor kinderen die in scheidingsconflicten verzeild raken. Deze opvattingen verlammen het denken in termen van wederzijdse beïnvloeding. Zowel ouders, omstanders als deskundigen kunnen in de evidenties van deze opvatting verstrikt raken. Besef en analyse van deze circulerende ideeën over kinderen, en meer specifiek over kinderen van niet meer samenwonende ouders, zijn nodig voor de speurtocht naar beschermende factoren.Verneemt men dat de ouders van een kind niet langer samenwonen, dan krijgen slechte schoolresultaten, spijbelen, agressie, stelen, zich terugtrekken of lichamelijke klachten redelijk snel als diagnose: scheiding niet verwerkt. Moeilijkheden worden teruggebracht tot dit ene feit: uiteengaan van ouders is nefast voor kinderen. Ouders zijn schuldig en kinderen de dupe. Dit denken hangt samen met het belang dat men hecht aan het kerngezin: de veilige haven voor opgroeiende kinderen. Binnen dit dwingend perspectief is de afwezigheid van een natuurlijke ouder per definitie nadelig voor het kind.Kinderen die opgroeien in eenoudergezinnen of in nieuw samengestelde gezinnen vangen dergelijke commentaren op en passen ze toe op hun situatie. Zolang het kerngezin maatschappelijk voorgesteld wordt als het enige ‘goede’ gezin krijgen kinderen die niet langer in deze gezinsvorm opgroeien, te maken met een lagere sociale waardering van hun gezin. Dit impliceert stress en vormt dus een risicofactor.Uit de centrale positie van het kerngezin vloeit de visie voort dat contact met beide ouders ook na een scheiding noodzakelijk blijft voor een gunstige ontwikkeling van het kind. Daarbij wordt vrij stereotiep gedacht over de vorm die dat contact moet hebben: namelijk een lijfelijke ontmoeting met zekere regelmaat en duur. Nochtans kan men niet op voorhand weten welke kwaliteiten de relatie tussen kind en niet-inwonende ouder moet hebben, om een ‘goed’ contact te betekenen voor dit kind in zijn specifieke situatie. Fysieke grenzen zijn niet per definitie psychische grenzen. Een sporadische ontmoeting, een telefoontje, een verjaardagskaartje of weten dat de ouder zijn foto koestert en over hem praat, kan een kind het gevoel geven een ouder te hebben die om hem geeft. Een verandering in de wijze waarop het contact verloopt, betekent ook niet noodzakelijk een verslechtering. Betekenissen liggen niet vast. Voor het ene kind kan het goed zijn dat de ouder blijft aandringen op een bezoekregeling, voor het ander kind is het net andersom en werkt het steungevend wanneer de ouder niet langer aan de schoolpoort staat en de procedures voor omgangsregeling stopzet.Door de wettelijke sfeer waarin een echtscheiding verwikkeld zit, denkt men dikwijls in termen van rechten. Denken over ouderschap op basis van gelijke rechten verschilt echter van een oriëntatie op zorg. Terwijl het eerste abstract is en universeel, is het tweede particulier en contextgebonden. Door een biologische band of door een wettelijke afstammingsrelatie verwerf je in onze samenleving ouderlijke rechten en gezag. Dit is de ethiek van het familierecht. De wettelijke constructie van ouderschap gaat niet over de feitelijke ouderrol of over het bestaan van een verzorgings- en opvoedingsrelatie. De formele band tussen ouder en kind is voor de wet doorslaggevend. Zorg is geen voorwaarde voor het verkrijgen van ouderrechten. Opvattingen over bloedbanden en natuurrecht worden in de rechtbank veelvuldig aangewend om het omgangsrecht te rechtvaardigen. De rechtspraak steunt daarbij op het onaanvechtbare en onaangevochten ideaalbeeld van familiebanden die automatisch wederkerige genegenheidsbanden zouden impliceren, terwijl de realiteit anders spreekt en bewijst hoe broos die banden zijn, wanneer ze onder dwang moeten ontstaan en verder leven.Naast deze wettelijke ethiek van recht doen, waaraan de zorgdimensie ontbreekt, hebben wij een ethiek nodig die zich baseert op de zorg en de opvoeding die een specifiek kind nodig heeft en op de vraag welke persoon het best geplaatst is om deze zorg te bieden.Het antwoord op deze vraag is niet eenvoudig en varieert naargelang de tijd en de cultuur. Maar steeds zal men rekening houden met hoe de buitenwereld hiernaar kijkt en met de specifieke effecten op kinderen. Zorg dragen gebeurt altijd in een specifieke context. Het is niet omdat een ouder tijdens het huwelijk geen daadwerkelijke zorg heeft gedragen voor het kind, dat dit na het huwelijk ook niet zal gebeuren. De relatie ouder-kind na de echtscheiding, kan niet voorspeld worden op grond van de relatie die er voor de scheiding bestond.
Het belang van het kind primeert. Hierover is men het op alle niveaus van onze dienst- en hulpverlening en ook in de rechtspraak roerend eens. Zozeer zelfs dat men zou kunnen denken dat het hier om een algemeen rechtsbeginsel gaat. Ten onrechte, want het is een blanco begrip dat telkens opnieuw door de rechter ‘met gezond verstand’ dient ingevuld te worden. De invulling van het begrip varieert bijgevolg naargelang de persoon en de situatie.De slogan ‘in het belang van het kind’ klinkt dus luid, maar hol en kan gemakkelijk ijdel gebruikt worden. In de praktijk kan men immers, los van de context, moeilijk weten wat het beste is voor het kind.Het besef dat we er niet aan kunnen ontsnappen dat we steeds vanuit ons eigen denken naar een kind kijken, brengt ons al iets dichter bij de betekenis van het belang van het kind. Het belang van het kind dient vele belangen en is niet nauwkeurig of formeel te omschrijven. Zo is het bijvoorbeeld niet gemakkelijk om te achterhalen of wat een volwassene bij een kind veronderstelt, ook echt voor dat kind geldt. Wat een volwassene als erg pijnlijk beschouwt, zou voor een kind wel eens niet zo erg kunnen zijn. En ook het omgekeerde: wat een volwassene beoordeelt als zijnde ondersteunend voor een kind, zou wel eens traumatiserend kunnen werken. Uitmaken wat een kind nodig heeft en wat het wil, is een complexe zaak. Dat we niet zomaar kunnen begrijpen wat een kind doet of zegt, helpt om voorzichtig om te springen met eenduidige interpretaties. Het is zinnig vele mogelijke verstaanswijzen voor ogen te houden en te toetsen.
Wat betekent het bijvoorbeeld, als een kind zegt “Ik wil niet meer naar moeder”? Zo’n uitspraak kan vele lagen bevatten. Een greep uit de mogelijke betekenissen:
· Ik vind moeder lastig. Lastig blijkt dan bijvoorbeeld te zijn: ik zie hoe anders zij met mijn (half-, stief-)broer omgaat, ik voel mij benadeeld als dochter.
· Ik verveel me daar, omdat ik er mijn vrienden en mijn favoriete vrijetijdsbesteding mis. Zij heeft geen televisie.
· Ik mis mama heel erg. Met haar nieuwe vriend erbij zie ik haar nooit meer apart. Ik wil graag alleen zijn met mijn mama.
· Ik bedoel niets te zeggen over moeder. Ik doe dit voor mijn vader. Ik zie dat zo’n uitspraak hem plezier doet.
· Mijn vader is niet zo streng als mijn moeder en dat komt mij nu beter uit. Ik krijg van moeder niet zoveel gedaan.
· Ik hoop dat mijn beide ouders door deze uitspraak nu zullen tonen dat ze om mij geven.
Beseffen dat men niet kan weten hoe iets concreet zal inwerken op een bepaald kind, vraagt om een aftastende houding. Een houding waarbij het kind beschouwd wordt als een denkend en betekenisverlenend wezen, met een eigen stem die gehoord wordt.Het is opvallend hoe snel een dergelijke houding in onze culturele context als bezwaar oproept dat we te veel verwachten van een kind. Wanneer ouders ruziën, worden kinderen plots tere, onmondige en kwetsbare wezentjes. Men vergeet hoe taai en stevig kinderen ook kunnen zijn. De psychische draagkracht van een kind adequaat inschatten, vraagt dan ook naar de kunst om fijnmazig waar te nemen en de signalen van kinderen correct te interpreteren. Een hulpverlener/deskundige die ‘het belang van het kind’ onderstreept, houdt best in gedachten dat deze belangen niet maatschappelijk omschreven zijn en derhalve niet verdedigd worden. Het is een moeilijke en hachelijke onderneming om als buitenstaander te moeten oordelen over het belang van het kind. Want wat op het eerste gezicht in het belang van het kind lijkt, blijkt dat op lange termijn niet te zijn, en omgekeerd.
Een mogelijke sleutel tot begrijpen, is samen met het kind de verschillende betekenisverleningen die in zijn contexten spelen, verkennen.
Voorbeelden:
· Als je moeder zegt dat je vader bezoeken niet goed is voor jou, wat zou ze daarmee dan bedoelen? Welke last zou jij volgens haar kunnen ondervinden van vader? En klopt dat ook met jouw aanvoelen? Zou het kunnen dat het vooral voor moeder pijnlijk is als jij naar vader gaat, omdat ze hem als man zo snel mogelijk wil vergeten? Wat zou jij kunnen doen om je moeder gerust te stellen, zodat ze zich om jou geen zorgen hoeft te maken?
· Een kind wilde op een bepaald moment volstrekt niet meer naar zijn moeder gaan. Vader besliste: ‘Je moeder ziet je graag.’ Het kind ging toch, omdat het van zijn vader deze betekenisverlening kreeg. Het probeerde deze invulling uit en kwam tot de vaststelling dat ze klopte.Wie kinderen aanspreekt op hun verlangen en op hun vermogen om rekening te houden met beide ouders en met andere betrokken personen, wie hen steunt om de bedoelingen van hun ouders en van anderen te begrijpen en hen wijst op hun eigen invloed op de gang van zaken, maakt kinderen weerbaar. In plaats van het kind te ontzien, wordt het opgeroepen om zicht te krijgen op wat rond hem gebeurt. Het kind met deze zaken ‘belasten’ en zijn eigen en andermans invloed leren zien, werkt ondersteunend. De winst is dat kinderen zich niet langer de speelbal van de omstandigheden voelen. Hun denken over en visies op oplossingswegen worden aangesproken en geprikkeld. Wie zich richt op de potentiële mogelijkheden van kinderen, stelt hen in de gelegenheid om psychische vaardigheden te ontwikkelen en te vernieuwen.
In het proces van ouderschapsreorganisatie na (echt)scheiding - een proces dat zich kan uitstrekken over véle jaren - geeft de sociale omgeving vaak veel commentaar, wat het welbevinden van kinderen niet altijd bevordert.In wat volgt, boren wij zes hulpbronnen aan die kinderen kunnen beschermen in een spanningsvolle episode naar aanleiding van conflicten rond ouderschapsreorganisatie. Deze steunende invalshoeken bieden telkens een gevoel van duidelijkheid, zelfwaardering en zinvolheid aan, van ergens goed in zijn en ergens bijhoren.
Deze steunbron houdt in dat je aan kinderen de erkenning geeft dat zij hun ouders niet kwijt zijn als deze uit elkaar gaan. Dergelijke tussenkomsten enten zich op het wezenlijk verschil tussen een ouder-kindrelatie en een partnerrelatie. Het ouderschap houdt niet op te bestaan zoals het partnerschap dat wel doet. Scheiden zoals je onder partners of gelijken kunt doen, gebeurt nooit binnen een ouder-kindrelatie. Kinderen en ouders gaan apart wonen, ze maken zich los van elkaar, ze richten hun leven in volgens eigen principes, ze groeien in autonomie. Dit is helemaal anders dan de scheidingsbetekenis bij partnerrelaties. Kinderen kunnen echter in situaties terechtkomen waarin de beleving van twee ouders te hebben en te houden, aangetast wordt. Als ze het gevoel krijgen bijvoorbeeld, te moeten kiezen voor de ene en tegen de andere ouder. Te horen krijgen dat ze beide ouders blijven hebben, kan kinderen ontlasten. Het is geen kwestie van kiezen en verliezen dan.Ouderschap na (echt)scheiding betekent niet méér of minder ouders hebben. Het betekent wel ouders hebben die zich voor de uitoefening van de opvoedingstaak, anders moeten organiseren. Het is veeleer een kwestie van een overgangsfase en fasewisseling dan van een definitief einde aan de banden. Het leven gaat er anders uitzien. Dit impliceert wennen aan nieuwe omstandigheden en gewoonten. Kinderen kunnen het dagelijks contact met een ouder missen, ze kunnen teleurgesteld zijn in een ouder, zich in de steek gelaten voelen door een ouder. Ze kunnen heimwee hebben naar de ongedwongen sfeer van vroeger, ze kunnen het vroegere huis missen, de buurt, de school. Ze kunnen de nieuwe materiële omstandigheden, die meestal minder ruim zijn dan voorheen, vervloeken.Deze steunbron hanteren, betekent ook dat je een onderscheid maakt tussen de essentie van de ouder-kindrelatie, die nooit ophoudt te bestaan, èn het gedrag van een ouder, dat in de ogen van het kind benadelend kan zijn. Horen dat je een ouder niet kwijt bent, blijkt kinderen steun te geven, ook al laat deze ouder hen in de steek. Het is niet omdat je ouder niets meer voor je doet, niet meer investeert of niets meer van zich laat horen, dat je hem/haar niet meer hebt. De betekenis ‘je hebt niets aan je ouder’ blijkt beter verteerd te worden dan de betekenis ‘je bent je ouder kwijt’. In het laatste geval wordt het gemis en de frustratie van het kind gevaloriseerd en krijgt het een plaats. In het eerste geval wordt de pijn ‘weg’gepraat of vergoelijkt. Dit brengt ons bij de volgende steunbron.
Kinderen die zich benadeeld voelen, kunnen dat op uiteenlopende manieren uiten: moeilijk en agressief gedrag, zich terugtrekken, schelden, schoolmoeilijkheden, niet luisteren. Doorgaans reageert men verontrust als een kind zich agressief over één of beide ouders uitlaat. Men weet niet goed wat men met dergelijke uitingen moet doen, men moffelt ze weg of gaat er te veel in mee.Kwaadheid van kinderen die hun ouders zien uiteengaan, heeft een reële bodem. Zolang in de samenleving het duurzame kerngezin als de enige waardevolle leefeenheid telt, zullen deze kinderen zich benadeeld voelen als de gezinseenheid verbroken wordt. Kinderen zijn gevoelig voor commentaren die aangeven dat ze in een afwijkende gezinsvorm opgroeien. Ze willen liefst niet opvallen voor wat hun gezin betreft.Daarbij komt dat ongevraagd een einde gemaakt wordt aan het samenleven, om redenen die dikwijls alleen de volwassenen in het gezin beroeren. Kinderen beslissen niet over de partnerscheiding van de ouders. Als kind kun je niet bepalen wat die partners willen en kunnen. Beslissen om niet langer onder één dak te blijven leven, is iets wat ouders kinderen aandoen. Als kind ben je machteloos en moet je incasseren. Steun bieden, betekent hier dat je erkent dat het kind in zijn beleving tekort gedaan wordt door deze beslissing. Duidelijkheid geven over deze benadeling en over het feit dat kinderen het verloop niet kunnen bepalen, kan voorkomen dat kinderen zich schuldig voelen of blijven hopen en investeren in een hereniging. Voorbeelden:
· Dit doet de ouder je aan. Het lukt hem of haar niet meer om verder samen te leven met de andere ouder. Het klopt dat dit naar is voor jou.
· Het is waar dat jij als kind geen inspraak hebt. Het is waar dat het buiten jou om gebeurt.
· Deze beslissing is helaas definitief. Wat je ook doet en hoezeer jij ook je best doet, het zal je ouders niet meer samenbrengen, vrees ik. Wat die grote mensen doen, gaat boven je petje, daar kun jij niet bij.
Andere bronnen van benadeling voor kinderen zijn de verschillende verlieservaringen die ze door de reorganisatie van het ouderschap meemaken. Het kind kan een ouder of een grootouder missen. Het kan verdrietig of boos zijn omwille van het gevoel in de steek gelaten te worden. Verhuizen, van school veranderen, spanningen in de familie, lastige vragen of opmerkingen en zeker ook financiële inperkingen kunnen eveneens benadelend werken. Pas als kinderen zich erkend voelen in deze benadeling, kunnen ze ontdekken dat ze daartegen opgewassen zijn en er niet door vernietigd worden.
Hoezeer kinderen zich ook benadeeld voelen door het uiteengaan van hun ouders, toch worden ze niet ontslagen van de taak hun contacten met de ouders te reorganiseren. Deze opgave heeft niet met willen, maar met moeten te maken. Ook al ben je het niet eens met het uiteengaan, de reorganisatie van relaties geldt voor alle gezinsleden en voor de brede omgeving rond dat gezin.Mijns inziens wordt er nogal stereotiep gedacht over de mogelijkheden van een dergelijke reorganisatie. Naast de gangbare regeling van bij een ouder verblijven en om de veertien dagen een weekend bij de andere ouder doorbrengen, bestaat er nog een hele waaier van alternatieve mogelijkheden. Het zicht op deze creatieve variaties wordt vertroebeld door een aantal opvattingen en ideaalbeelden.Vrij algemeen komt bij hulpverleners het beeld naar voor dat het beter is voor het kind om contact, en dit betekent ook fysiek contact, te onderhouden met beide ouders. Deze opvatting strookt niet met de werkelijke vaststellingen. Uit specifiek onderzoek blijkt bijvoorbeeld dat er geen verband bestaat tussen het welzijn van het kind en al dan niet contact hebben met de niet-verzorgende ouder. Géén contact meer hebben met de niet-verzorgende ouder is voor sommige kinderen een teleurstelling, voor andere een opluchting en bevrijding. Als het contact voor hoogoplopende ruzies tussen de ouders zorgt, brengt het meer gedragsproblemen bij kinderen teweeg dan het ontbreken van contact. Het gaat hier dus niet zozeer om het contact op zich, maar om de betekenis dat dit contact voor het kind heeft. Deze betekenisverlening wordt mede gecreëerd en in stand gehouden door de belangrijke derden rond het kind.Het ideaalbeeld van kinderen die contact onderhouden met beide ouders na de echtscheiding en van ouders die na de scheiding een goede relatie met elkaar moeten kunnen hebben, stelt kinderen nogal eens voor een complexe opgave en zorgt voor druk. Slechts zelden wordt dit ideaalbeeld gehaald. Frequent slagen ouders er niet in om een harmonieuze relatie met de andere ouder op te bouwen en regelmatig overleg over het kind te plegen.Het onafhankelijk solo-ouderschap met weinig overleg komt vaker voor dan het coöperatief ouderen. Kinderen moeten leren om met twee niet-samenwonende ouders om te gaan. Als kinderen gesterkt worden in het besef dat beide ouders ouder blijven, met of zonder contact, kunnen ze vrijer zoeken naar een regeling die voor alle betrokkenen haalbaar is. Het kan een hulp betekenen voor kinderen dat, naast de platgetreden paden, ook alternatieve wegen kunnen bewandeld worden. Het devies kan bijvoorbeeld ook zijn: hoe minder contact, hoe minder moeilijkheden; geen contact vis-à-vis kan een zinvolle (want de enig leefbare) omgangsregeling zijn. Kinderen zullen ondervinden dat de reorganisatie van het ouderschap geen éénmalig maar een continu proces is. Als een bepaalde regeling jarenlang probleemloos liep, kunnen plots weer spanningen opduiken naar aanleiding van een nieuwe hobby van het kind, een andere schoolkameraad, een nieuwe partner van de ouder, een nieuwe baby, verhuizen, ouder wordende kinderen, het eigen huwelijk, het overlijden van de ouder.
Bijvoorbeeld:Een jonge vrouw die zelfstandig woonde, raakte erg in de war door een reactie van haar moeder: deze vond het pijnlijk dat haar dochter zo frequent haar stervende vader bezocht. Moeder verweet haar dochter dat ze meer om haar vader gaf dan om haar. Toen vader overleden was, verbood moeder haar dochter om een overlijdensbericht te sturen naar de familie van moederszijde. De jonge vrouw wist niet meer wat ze moest doen. Haar verwarring verdween toen ze dit kon kaderen als een verdere complicatie in de ouderschapsreorganisatie. Doordat ze niet langer bij moeder woonde, dacht ze dat dit proces afgesloten was. Ze moest vaststellen dat het overlijden van vader geen einde had gemaakt aan de ouderschapsreorganisatie.
Kinderen kunnen in de conflicten tussen ouders en familieleden gekneld raken. ‘Ik mag niet bij papa gaan, omdat papa mijn mama heeft geslagen.’; ‘Mijn grootvader zegt dat mijn moeder slecht is.’; ‘Mijn moeder zegt dat ik net zo weinig deug als mijn vader.’; ‘Tante zegt dat papa te weinig betaalt en dat wij daardoor geen kleren kunnen kopen.’; ‘Oma zegt dat ik niet meer naar mama moet luisteren.’Kinderen een blijvend onderscheid leren maken tussen hun ouders als ouders en hun ouders als ex-partners, kan voor hen een steun betekenen. Zo leren ze begrijpen wanneer een ouder faalt bij het opzetten van de ouderpet, zonder dat ze zich daarbij moeten neerleggen. Ze kunnen leren hoe ze hun ouders een handje kunnen helpen om dat onderscheid te maken.
Voorbeelden:
· Grote mensen maken ruzie net zoals kinderen dat doen.
· Je ouders houden niet meer van elkaar, zie ik. Blijkbaar was het een goede beslissing om uiteen te gaan.
· Je ma vindt dat je papa een goede man was voor haar … en hoe vindt ze hem als vader voor jou? En als ze hem geen goede vader vindt, waaruit leidt ze dat af? Waar slaat dat dan op?
· Klopt dat wat tante/oma/opa zeggen? Wat zou hij of zij hiermee willen zeggen, wat zou dat kunnen betekenen? Met welke situatie heeft dat te maken? Zouden ze het uiteengaan erg betreuren?
Kinderen die een onderscheid kunnen maken tussen de verschillende betekenisniveaus, hebben een houvast en raken niet in de war. In die zin bepaalt niet zozeer het conflict tussen de ex-partners de gevolgen voor het kind, maar wel het vermogen van het kind om tijdens dit conflict een niet-ouderschapshouding van een ouderschapshouding te kunnen onderscheiden. De manier waarop een kind betekenis geeft aan conflicten die het waarneemt tussen zijn ouders en familieleden, zal bepalend zijn voor de uitwerking van deze spanningen. Ook het soort uitleg dat een ouder of omstander aan het kind over het conflict geeft, heeft invloed. Verklaringen die het kind van schuld vrijspreken, werken angstreducerend en zorgen ervoor dat kinderen zich niet verantwoordelijk voelen voor ruzie of zich gaan mengen.We bieden de kinderen dan ook taal, om hen te leren zien dat hun ouders nog andere posities hebben dan alleen die van ouder. Ouders zijn ook nog ex-partner, man of vrouw, mensen met een job, dochter of zoon, broer of zus. Aan het kind wordt geleerd dat het niet kan tussenkomen in ex-partneraffaires en familieruzies. Dat volwassen mensen met elkaar ruzie blijven maken, daar kan een kind niet veel aan veranderen, helaas. Het enige wat het kan leren is hoe zich te beschermen om die stormen door te komen.Zonder schuldinductie naar de ouders, kan het kind bijvoorbeeld leren zien waarmee het kan te maken hebben dat zijn ouders momenteel niet anders kunnen dan elkaar zwart maken en het kind daarin betrekken.
Voorbeelden:
· Dat ze jou gebruiken in die ruzies zou niet mogen, en toch gebeurt het. Dit is moeilijk voor jou. Wat daarbij wellicht meespeelt, is die schuldprocedure op de rechtbank en de advocaten die er een grote zaak van willen maken.
· Zouden je ouders erbij stilstaan dat dit voor een kind een hel is? Of zijn ze zo sterk met hun eigen zaken bezig? Waar kan je terecht als je ouders zo doen, is er iemand bij wie je je verdriet kwijt kunt, iemand die jou begrijpt?
· Je vader heeft niet de behoefte om jou te zien, hij investeert in zijn nieuwe relatie en is daardoor tijdelijk minder beschikbaar voor zijn kinderen. Zijn vriendin is er niet op uit om met zijn kinderen geconfronteerd te worden, snap je hoe dat komt? Zou vader beseffen dat je hem mist en hoe zou je hem dat kunnen laten weten?
· Jij bent boos op je ouders om heel andere redenen dan die waarom je ouders boos zijn op elkaar, zouden je ouders dat beseffen? Wat zouden we kunnen verzinnen om hen dat duidelijk te maken, wat zou helpen, denk je?
Het communicatief uiteenhalen van partnerrollen kan voorkomen dat kinderen (verder) betrokken raken in de ex-partnerstrijd van hun ouders. Geen onderscheid maken tussen beide posities en doen alsof deze verwisselbaar zijn, zorgt bij kinderen, ouders, andere betrokkenen en hulpverleners voor onduidelijkheid, emotionele verwarring en machteloosheid.Door contexten te onderscheiden, kunnen kinderen zaken beginnen begrijpen die anders onbegrijpelijk zijn. Zoals inconsequent gedrag dat ze bij zichzelf vaststellen. Bij vader spreken ze kwaad over moeder en bij moeder spreken ze kwaad over vader. In een individueel gesprek zeggen ze dat ze hun vader graag willen zien en in een gezinsgesprek dat ze hem nooit meer willen zien.Kinderen contexten leren onderscheiden, houdt tevens in dat ze hun ouders leren aanspreken op ouderschapstaken en consequent niet ingaan op partnerkwesties. Dit is de volgende steunbron.
De stap die volgt op de erkenning van het benadeeld zijn door een ouder, kan deze zijn: het kind op zo’n manier met de ouder leren omgaan, dat de kans verhoogt dat deze laatste de ouderpet gaat opzetten. Deze steunbron aanboren, betekent een uitnodiging tot actieve participatie van het kind in een onhoudbare situatie. Kinderen die het onderscheid tussen partner- en ouderschapspositie beseffen, zullen automatisch de ouder ‘op zijn plaats’ zetten.
Voorbeelden:
· Ma, hou op met kwaad spreken over pa. Jij was met hem getrouwd, ik niet. Jij moet met hem niet meer verder, ik wel, want hij is mijn vader.
· Of op een minder directe manier: Het doet mij verdriet dat jullie zo doen, ik vind dat moeilijk, ik kan er niet van slapen.Als volwassenen niet handelen als ouders, beschikken kinderen - door hun positie als kind - over de mogelijkheid om de ouder op zijn of haar ouderidentiteit te wijzen. Als je merkt dat onderhandelingen tussen de twee ouders steeds uitdraaien op een partnerconflict, kan dan ook geprobeerd worden om de onderhandelingen via het kind te laten verlopen. Vooraleer het kind thuis bepaalde tussenkomsten uitprobeert, worden op voorhand mentaal eerst de mogelijke effecten van zo’n tussenkomst getoetst.
Bijvoorbeeld:Een kind heeft geen zin om naar vader te gaan en durft dat zelf niet aan vader te zeggen. Moeder moet dat doen. Het gevolg daarvan is dat er telkens grote verwijten oplaaien tussen beide ouders. Verwijten over opstoken, opzetten tegen, kwaad spreken, falen als ouder. Het kind kan leren zien dat, als de ouders tegen elkaar spreken, ze snel weer in een strijd raken. Het kind kan sterk gemaakt worden om zelf de boodschap over te brengen aan vader. Als het kind tegen vader spreekt, wordt de kans groter dat vader zich in plaats van met wat de ex-partner zegt, kan bezighouden met wat het kind zegt.
De verdachtmakingen tussen de ouders kunnen op die manier wegebben en een kind leert voor zichzelf opkomen.Er wordt vaak gedacht dat op deze manier leren onderhandelen voor kleine kinderen of voor kinderen met een handicap toch te moeilijk is. In deze gevallen komt het er op aan een taal te hanteren die aansluit bij het niveau van het kind.De inzet van het kind aanboren, heeft als bijkomend voordeel dat zijn gevoel van zelfwaarde groeit. Het kind wordt aangesproken op zijn wens en vermogen om iets zinvols te kunnen doen in een conflictsituatie. Het hoeft deze niet alleen maar machteloos te ondergaan. Het kan vaststellen dat het ergens goed in is, dat het zelfs de ouder kan helpen. Zijn eigen invloed zien en het gevoel verwerven dat wat het doet ook effect heeft, werkt als een beschermende factor. Kinderen groeien, als ze merken dat ze iets durven vragen of zeggen aan de ouder, als ze ontdekken dat ze een conflict aankunnen zonder er kapot aan te gaan en als ze erin slagen om de ouder te laten luisteren.Een ander voordeel is dat kinderen die de (niet-verzorgende) ouder het gevoel geven invloed te hebben op het leven van het kind, helpen voorkomen dat deze ouder afhaakt. Een kind kan communicatief een bijdrage leveren aan het creëren van een stukje “echt” oudergevoel, ondanks het gegeven dat daar bijvoorbeeld geen “wettelijk stempeltje” op geplakt wordt.
In een conflictsituatie kan het dat kinderen en ouders zo dicht op elkaar zitten, dat andere mensen met invloed niet meer tellen. Er is voor een kind echter nog leven buiten de ouders die apart wonen en ruziën. Als één bepaalde referentiegroep nadelig inwerkt op het zelfbeeld, is dat niet per definitie ook zo voor de andere referentiegroepen. Een dergelijke perspectiefwisseling kan bijvoorbeeld aangekaart worden door het kind te vragen wie het is in de ogen van klasgenoten, vrienden en leeftijdsgenoten. Op welke terreinen heeft het kind het gevoel mee te tellen? Kent het nog iemand in een gelijkaardige situatie? Hoe gaan broer of zus met de situatie om? De referentiegroep verbreden, kan een steunbron zijn voor het overdenken van pijnlijke uitspraken als: “Mijn moeder herkent in mij mijn vader en daarom haat ze mij”; of “Vader heeft een hekel aan mij, omdat hij zegt dat ik net als mijn moeder ben en hij vindt mijn moeder een slecht mens.” Bijvoorbeeld:“Welke trekken - uiterlijk of innerlijk - doen je ouder bij jou aan je andere ouder denken? Wie zegt nog meer dat jij op die ouder lijkt en waaraan merkt men dat? Zijn er ook mensen die dat niet vinden? Hoe komt dat dan? En wat zeggen ze over je broer, je zus?”
Gedragsmoeilijkheden bij kinderen kunnen ook met andere zaken te maken hebben dan met het uiteengaan van ouders en de aanverwante conflicten. Er kunnen moeilijkheden zijn op school of in de vriendenkring. Veranderingen in de financiële positie, de huisvesting, de werksituatie van de ouder, de leeftijd van het kind (puberteit, …) en ook de peergroepscultuur kunnen een belangrijkere bron van stress vormen dan de conflicten tussen de ouders. Kinderen kunnen van het sociale netwerk veel afkeuring en tegenwerking krijgen en leeftijdsgenoten kunnen stigmatiserende en gelaagde boodschappen geven.
Voorbeelden:
· Een veertienjarig meisje durfde niet meer buiten komen. Bij nadere verkenning bleek de vrouw van de bakker haar op straat gezegd te hebben dat haar moeder een slechte vrouw was. Bovendien moest ze oppassen, want haar moeder zou kwaadaardig en gek zijn. Het meisje wist niet wat ze daarmee aan moest.
· Een elfjarige weigerde nog naar school te gaan. Het meisje bleek op school gepest te worden. Ze scholden haar uit; ze zou luizen hebben. Niemand snapte dit. Wat was de aanleiding? Vader die niet het hoederecht had, stond regelmatig aan de schoolpoort om zijn dochter even te zien. Hij kreeg het aan de stok met de schooldirectie. Dat werd een scène in het bijzijn van vele schoolkinderen. Dit verhaal deed de ronde en het meisje werd scheef bekeken.
Door de ouder-kindrelatie ruimer te bekijken, krijgt men zicht op dergelijke complexiteiten en wordt het mogelijk om andere constructieve realiteiten te onderzoeken. Dit veronderstelt een dynamisch identiteitsmodel waarin de identiteit van kinderen niet alleen door bloed- of gezinsbanden bepaald wordt. Een open identiteitsmodel staat voor de ontelbare mensen die je identiteit mee beïnvloeden. Wie je bent, hangt af van hoe je jezelf door de ogen van vele anderen, en niet alleen door de ogen van moeder en vader, bekijkt.