De “output”, het gegeven of het resultaat van een partnerrelatie is onder meer te evalueren in termen van het geluk van de betrokkenen en de stabiliteit van de relatie. Geluk of tevredenheid is de mate waarin partners zich goed voelen binnen hun relatie, terwijl stabiliteit verwijst naar de duurzaamheid van een relatie. Het gaat hier om de vraag “hoe gelukkig zijn mensen in de samenlevingsvorm waarin ze leven?” en “hoe zal deze samenlevingsvorm in de toekomst evolueren?”. Hoewel tevredenheid en stabiliteit met elkaar samen kunnen gaan, is dat niet noodzakelijk zo. Mensen kunnen in een over de tijd stabiele samenlevingsvorm ontevreden zijn, of anderzijds gelukkig zijn binnen een samenlevingsvorm die op korte termijn beëindigd wordt. De laatste decennia heeft zich in onze prioriteiten een belangrijke verschuiving voorgedaan van stabiliteit naar tevredenheid. Waar vroeger voornamelijk de stabiliteit van de relatie voorop stond (mensen huwden binnen dezelfde sociale klasse, met een partner die hen stabiliteit bood), is tevredenheid nu veel vaker een criterium. Maar geluk is vluchtig en de zoektocht naar de partner die het meest gelukkig maakt, resulteert vaker in opéénvolgende (monogame) relaties en echtscheidingen. Eén van de belangrijke maatschappelijke vragen is dan ook deze naar het effect van deze verandering op het leven van volwassenen en (de opvoeding van) kinderen. Er wordt immers algemeen van uit gegaan dat stabiliteit belangrijk is voor kinderen, en minder stabiele partnerrelaties zouden dan om verschillende redenen een uitdaging voor de opvoeding van kinderen kunnen zijn. In deze bijdrage bespreken we in dit verband een aantal theoretische en empirische inzichten rond ouderschap in het algemeen en ouderschap en echtscheiding in het bijzonder.
Aangezien stabiliteit belangrijk wordt geacht voor het welzijn van kinderen, en de stabiliteit van de ouderrelatie bij echtscheiding mogelijks in het gedrang komt, is het de vraag of echtscheiding een negatieve impact heeft op het welzijn van kinderen. Een antwoord op deze vraag kan worden geformuleerd op basis van de gegevens van een tweetal recente onderzoekslijnen.Ten eerste wijst onderzoek naar de impact van echtscheiding op het welzijn van kinderen uit dat niet de fysieke separatie op zich, maar wel het conflict tussen de ouders een nefaste impact kan hebben op kinderen. Het gaat met andere woorden niet over de scheiding, maar wel over het conflict tussen ouders. Onderzoek toont aan dat er een matige, maar consistente link is tussen ouderconflict enerzijds en kindproblemen anderzijds. De problemen bij kinderen kunnen van velerlei aard zijn en verbanden tussen ouderconflict en kindproblemen zijn aangetoond voor onder meer gedragsproblemen, een negatief zelfbeeld, internaliserende problemen zoals negatieve gevoelens of angst, schoolproblemen, en interpersoonlijke problemen. In een overzichtsartikel vinden we de resultaten van een aantal recente studies. Evidentie voor de link tussen ouderconflict en kindproblemen werd gevonden in 7 op 8 studies met gescheiden gezinnen, en in 6 op 8 studies met intacte gezinnen. Dat betekent onder meer dat kinderen die opgroeien in kerngezinnen met relatief veel ouderconflict evenzeer onder dit conflict kunnen lijden dan kinderen die te maken krijgen met ouderconflict in de context van een scheiding. Het betekent anderzijds dat er geen reden is om aan te nemen dat echtscheiding zonder veel (openlijk) ouderconflict bij kinderen tot problemen zou leiden.
Ten tweede is ‘ouderconflict’ een multidimensioneel begrip en leidt lang niet elke vorm van ouderconflict tot problemen bij kinderen. We kunnen er immers van uit gaan dat elk kind in zijn/haar leven te maken krijgt met een zekere mate van conflict tussen de ouders. Een constructief conflict tussen ouders dat wordt opgelost, kan voor kinderen zelfs een voorbeeld zijn en positieve effecten hebben op hun sociale vaardigheden. In een tweede onderzoekslijn vinden we een aantal resultaten terug die specifieke kenmerken van ouderconflict beschrijven die samen gaan met ontreddering bij kinderen. Een eerste belangrijk kenmerk is de frequentie waarmee ouderconflict voorkomt. Hier zijn verschillende hypothesen mogelijk. Enerzijds zou men kunnen veronderstellen dat meer frequent conflict bij kinderen aanleiding geeft tot meer problemen. Dit noemt men de ‘sensitisatie hypothese’: kinderen die in een gezin (intact of gebroken) leven met veel conflict, ontwikkelen een verhoogde gevoeligheid voor ouderconflict. Anderzijds zou het kunnen dat kinderen die vaak met ouderconflict worden geconfronteerd een zekere onverschilligheid ten aanzien van het conflict vertonen. Dit is de ‘desensitisatie hypothese’: meer frequent conflict resulteert niet in meer problemen. Onderzoek geeft evidentie voor de eerste hypothese: meer frequent conflict gaat samen met meer problemen bij kinderen, en vermindering in de frequentie van ouderconflict gaat samen met een vermindering in de problemen bij de kinderen. Anderzijds kan een ouderconflict qua intensiteit variëren van een kalme discussie tot een conflict met gebruik van fysiek en/of verbaal geweld. Onderzoek wijst uit dat conflict tussen ouders dat gepaard gaat met fysieke agressie, vijandigheid en sterke negatieve gevoelens samen gaat met meer problemen bij kinderen. Naast frequentie en intensiteit, is ook de inhoud van het ouderconflict van belang. Vanaf 2 jaar zijn kinderen gevoelig voor de inhoud van conflicten. Conflicten die gaan over het kind zijn meer ontredderend voor kinderen, evenals conflicten waarin kinderen betrokken raken. Kinderen kunnen op verschillende manieren in ouderconflict betrokken raken. Zo kunnen ze tussenkomen en proberen om hun ouders te bedaren. Ze kunnen ook de speelbal worden tussen ouders. Tenslotte is ouderconflict dat niet wordt opgelost meer ontredderend omdat het een continue spanning geeft in het gezin, evenals conflict dat open gebeurt omdat het kind dan vaker getuige is van dit conflict.
Samenvattend kunnen we dus stellen dat onderzoek aangeeft dat wanneer kinderen in echtscheidingsituaties problemen ontwikkelen, dit eerder te maken heeft met het conflict tussen hun ouders dan met de echtscheiding en de fysieke separatie op zich. Kinderen die in echtscheidingssituaties te maken krijgen met ouderconflict verschillen niet van kinderen die in intacte gezinnen te maken krijgen met ouderconflict. Anderzijds is er geen reden om aan te nemen dat een echtscheiding waarin het ouderconflict beperkt blijft, ontredderend is voor kinderen. Een risico voor ontreddering bij kinderen is ouderconflict dat frequent voorkomt, of conflict waarbij sterk negatieve gevoelens, vijandigheid of fysieke agressie voorkomt, waarin het kind betrokken raakt of dat rond het kind draait, dat niet opgelost raakt en blijft aanslepen en dat open gebeurt. Eén en ander betekent dat de preventie van ouderconflict—zowel in echtscheidingssituaties als in kerngezinnen—een belangrijke beleidsprioriteit moet worden. We komen hierop later terug.
Hoewel het inzicht dat niet echtscheiding, maar wel ouderconflict bij kinderen kan leiden tot ontreddering, belangrijk is, tonen de hierboven beschreven onderzoeksresultaten maar een stuk van de complexe werkelijkheid. Het soort onderzoek dat we tot nog toe beschreven, vertrekt—zoals ons denken rond opvoeding in het algemeen—typisch vanuit een causale, unidirectionele top-down visie rond de ouder - kind relatie. We verklaren ons nader. Causaal verwijst naar het oorzakelijke verband dat wordt gelegd tussen opvoeding en het effect op kinderen, waarbij (tekortkomingen in) de opvoedingsvaardigheden van ouders minstens voor een deel verantwoordelijk worden gesteld voor het (on)welzijn van kinderen. In de hierboven beschreven onderzoeksresultaten wordt met andere woorden gesuggereerd dat ouderconflict de oorzaak zou zijn van ontreddering en problemen bij kinderen. Unidirectioneel verwijst naar het éénrichtingsverkeer van deze redenering, met name de impact van ouders op kinderen. Deze impact noemen we opvoeding. Over de mogelijke impact van kinderen op ouders wordt veelal gezwegen. Getuige daarvan is het feit dat we er zelfs geen woord voor hebben. Wat is het woord voor de tegenpool van opvoeding, voor de impact van kinderen op ouders? Het bestaat niet. En dus wordt de oorzakelijke link tussen ouderconflict en kindproblemen unidirectioneel bekeken, met name de impact van ouderconflict op ontreddering bij kinderen. Top-down tenslotte verwijst naar de richting van de redenering: van boven naar beneden, van hoog in de hiërarchie (ouders) naar laag in de hiërarchie (kinderen).Een dergelijke conceptualisatie van opvoeden is echter ontoereikend, en wel om verschillende redenen. Vooreerst doet het afbreuk aan de impact, het bewustzijn, de beïnvloeding, het ‘zijn’ van kinderen. In een causale, unidirectionele, top down redenering worden kinderen beschouwd als passieve wezens die de impact van ouders ondergaan. Niets is echter minder waar. Kinderen zijn actieve betekenis verlenende wezens. Daarnaast is de causale, unidirectionele, top down visie op opvoeding schuldinducerend. Impliciet vervat in de redenering is immers het idee dat wanneer het misloopt bij kinderen, het—minstens gedeeltelijk—de schuld is van de ouders. Denken over opvoeding zou echter meer gebaat zijn bij een redenering die uitgaat van een bidirectionele beïnvloeding van ouders en kinderen, te situeren binnen een veelheid aan gezinsrelaties, waarbij elk de ander verandert (zowel ouders als kinderen), in een recursieve cirkel van wederkerige beïnvloedingen. Hierbij gaat men niet enkel uit van wederkerige causaliteit, maar ook van een gelijkwaardig ‘zijn’ en besef van beïnvloeding van ouder en kind. Dat betekent dat het effect van de ouder - kind relatie op de betrokkenen te maken heeft met (1) unieke kenmerken van de ouder (bvb. opvoedingsvaardigheden, temperament, cultuur, ...), (2) unieke kenmerken van het kind (bvb. temperament, karakter, de betekenis die kinderen geven aan ouders,...), en (3) kenmerken van de unieke ouder - kind relatie (bvb. communicatie, hechting, ...). Ouders herkennen wellicht het idee dat wat ‘werkt’ bij of goed is voor het ene kind, niet ‘werkt’ of goed is voor het andere kind, dat de band tussen elke ouder (moeder/vader) en elk kind uniek is, en dat geen twee ouders, noch twee kinderen dezelfde zijn. Dat betekent dat de redenering ‘gedrag x bij ouders resulteert in effect y bij kinderen’ een vereenvoudiging van de werkelijkheid is en dat we dringend nood hebben aan een alternatief voor het causale, unidirectionele en schuldinducerende denken rond opvoeding.
Eén en ander betekent dat de hierboven beschreven redenering ‘frequent, intens, open, onopgelost en kind-gerelateerd ouderconflict heeft een negatieve impact op kinderen’ wellicht te eenvoudig is. Een kind is geen passief wezen dat ouderconflict zomaar ondergaat. In tegendeel, een kind is een betekenis verlenend wezen en de link tussen ouderconflict en het welzijn van kinderen kan pas echt worden begrepen als hiermee wordt rekening gehouden. Om te begrijpen in welke mate kinderen ontredderd worden door ouderconflict, is het met andere woorden vooral belangrijk te vertrekken vanuit wat ouders voor kinderen betekenen. Tot nog toe is daar echter weinig onderzoek rond gebeurd. In een recent onderzoek vroegen we zelf aan 11-jarigen wat zij typisch vinden voor hun moeder/vader. Uit hun antwoorden onthouden we dat ouders staan voor emotionele veiligheid (hij/zij houdt van me, zal altijd van me houden, is lief voor me, ...), maar ook voor praktische veiligheid (hij/zij geeft me eten, geeft me een huis, ...). Als we rekening houden met de betekenis die kinderen geven aan ouders, dan kunnen we ervan uitgaan dat ouderconflict voor kinderen vooral bedreigend en ontredderend zal zijn als het ingaat tegen de emotionele en praktische veiligheid die ouders hen bieden. Wanneer ouders in een conflict iets zeggen of doen dat inconsistent is met de betekenis die ze hebben voor hun kinderen, dan zou dit conflict potentieel bedreigend en ontredderend kunnen zijn voor kinderen. Aangezien ouders zowel emotionele als praktische veiligheid voor kinderen betekenen, zouden kinderen dus potentieel ontredderd kunnen raken wanneer of hun emotionele veiligheid bedreigd wordt (bvb. gedachten als mijn ouders zien me niet meer graag, zullen me niet altijd graag zien, zijn niet lief, ...) of de praktische veiligheid (wanneer er bvb. geen eten is omdat ouders zo bezig zijn ruzie te maken). Onderzoek bevestigt deze hypothese. Ouderconflict dat de betekenis van ouders voor kinderen tegenspreekt, is bedreigend en ontredderend en resulteert in onmiddellijke negatieve gevoelens bij kinderen en in een verhoogd risico op problemen op middenlange termijn.Het onderzoek tot nog toe brengt ons dus bij een 3-tal conclusies. Ten eerste, niet de fysieke scheiding op zich, maar het conflict tussen ouders is potentieel ontredderend voor kinderen. Belangrijke consequentie hiervan is de aandacht die zou moeten gaan naar de preventie van ouderconflict, zowel in intacte gezinnen als bij echtscheiding. Ten tweede, om de link te begrijpen tussen ouderconflict en ontreddering bij kinderne, is het belangrijk het kind te zien als een actief betekenis verlenend wezen. Conflict tussen ouders zal voor kinderen vooral ontredderend zijn als tijdens of door een conflict de unieke betekenis die ouders hebben voor hun kind(eren) wordt tegengesproken. De betekenis kan zowel gaan in de richting van emotionele veiligheid als van praktische, instrumentele veiligheid. Aandacht zal dus vooral moeten gaan naar het begrijpen van de situatie vanuit het perspectief van het kind. Ten derde vormen sommige types ouderconflict een groter risico op ontreddering. Het gaat hier vooral om frequent, intens, open, kind-gerelateerd en onopgelost ouderconflict.
De consequenties van deze gegevens voor het gezinsbeleid in Vlaanderen situeren zich ons inziens op verschillende vlakken.Vooreerst, hoewel echtscheiding voor zowel volwassenen als kinderen een moeilijke en vaak pijnlijke gebeurtenis is, stappen we best af van elke schuldinducerende opvatting als zou echtscheiding op zich voor kinderen per definitie ontredderend zijn. Kinderen die in intacte gezinnen leven met veel ouderconflict, ondervinden evenzeer problemen als kinderen uit gebroken gezinnen met een hoge mate van ouderconflict. Niet de echtscheiding op zich moet worden geviseerd, wel de mate van ouderconflict.
Ten tweede, preventie van ouderconflict—zowel in intacte gezinnen als bij echtscheiding—zou een beleidsprioriteit moeten worden. Vooral de preventie van ouderconflict dat bedreigend is voor kinderen, waarin kinderen betrokken raken of waarvan kinderen zichzelf de schuld geven, evenals ouderconflict dat de emotionele en praktisch, instrumentele veiligheid die ouders bieden in gevaar brengt. Ten derde, voor ouders in echtscheiding kan het beperken van ouderconflict een moeilijke en delicate opgave zijn. Hier zou het promoten van bemiddeling belangrijk zijn. Bemiddeling kan immers hulp bieden in het met elkaar communiceren rond moeilijke en bedreigende onderwerpen als de zorg om de kinderen en de verdeling van (on)roerende goederen. Het samen regelen van de noodzakelijke afspraken tussen ex-partners in een bemiddelingscontext, kan ouders helpen conflicten en gevechten van de kinderen weg te houden. Op die manier kan het risico op ontreddering bij kinderen in echtscheidingssituaties worden ingeperkt.
Ten vierde, ook in die echtscheidingssituaties waarin ouders niet zelf (kunnen) beslissen omtrent het delen van de zorg rond kinderen, is de mate van conflict tussen de ouders een belangrijke parameter, bvb. in beslissingen rond verblijfsco-ouderschap. Verblijfsco-ouderschap vergt immers van ex-partners continu overleg en onderhandelen. Vooral in die situaties waarin ouders vaak en intens conflict hebben en waar kinderen in die conflicten dreigen betrokken te worden, zou verblijfsco-ouderschap het aantal en de intensiteit van de conflicten kunnen doen toenemen. Dat zou mogelijks nefast kunnen zijn voor de betrokken kinderen. Verblijfsco-ouderschap vergt van ouders onderhandelings- en overlegvaardigheden en juist wanneer er tussen ouders veel conflicten zijn, verhoogt een dergelijke situatie de kans dat kinderen de speelbal worden in deze conflicten.